Grondgebonden zoogdieren

Steenmarters, dassen, egels en muizen zijn voorbeelden van grondgebonden zoogdieren. Deze zoogdieren zijn van groot belang voor onze natuur. Ze vervullen verschillende rollen, zoals het verspreiden van zaden, het beluchten van de bodem en het beheersen van populaties van andere soorten.

Reden van bescherming

Door verstedelijking, verkeer en verlies van leefgebieden komen veel van deze dieren onder druk te staan. De Nederlandse wetgeving biedt hen bescherming waar dat nodig wordt geacht, waardoor voor bepaalde soorten grondgebonden zoogdieren onderzoek uitgevoerd dient te worden als negatieve effecten door de beoogde werkzaamheden niet uitgesloten kunnen worden. Op deze manier helpen wij deze dieren hun belangrijke functies in onze natuur te kunnen blijven vervullen en zodat ze een toekomst hebben in het Nederlandse landschap.

Onderzoeksmethodiek

Onderzoek naar grondgebonden zoogdieren wordt doorgaans uitgevoerd aan de hand van zichtwaarnemingen en sporenonderzoek. Zo wordt voor marterachtigen, zoals steenmarter, wezel en hermelijn, gebruikgemaakt van cameravallen en sporenbuizen. De camera’s worden hierbij voor zo’n 6 tot 8 weken op een vaste locatie gezet, al dan niet met extra lokaas. De beelden worden tussentijds van de camera’s gehaald en geanalyseerd.

Alhoewel het meeste onderzoek voor het aantonen van de aan- of afwezigheid dus op afstand gebeurt, kan voor sommige soorten het gebruik van inloopvallen beter werken. Dit is vaak met betrekking tot kleine grondgebonden zoogdieren, zoals woelmuizen en spitsmuizen.

Onderzoek en periode

Er is geen standaardperiode voor onderzoek naar grondgebonden zoogdieren. Dit verschilt per soort en per onderzoeksmethode. Onderzoek naar noordse woelmuis met behulp van eDNA kan bijvoorbeeld jaarrond, terwijl onderzoek met inloopvallen alleen van juli t/m november kan. Voor kleine marterachtigen is juni t/m half november de geschikte onderzoeksperiode.